Voor een goede gewasgroei zijn ook spoorelementen nodig, ook wel micronutriënten genoemd omdat ze in kleine hoeveelheden worden opgenomen. De belangrijkste zijn borium, mangaan, koper, molybdeen, ijzer en zink.
Boriumgebrek komt vooral voor op zandgronden met lage organische-stofgehalten, maar het kan ook voorkomen op löss- en dalgronden. Het wordt versterkt bij lage pH (pH < 4) of juist hoge pH (pH > 6) in combinatie met droogte. Met name op zand- en dalgronden kan borium gemakkelijk uitspoelen, waardoor vooral bij suikerbieten, maïs en kool tekorten kunnen optreden. Soms kunnen bieten op kleigrond ook last hebben van boriumgebrek. Er is dan bijna altijd sprake van een droge zomer en droog najaar. Bij voor boriumgebrek gevoelige gewassen ligt de nadruk op preventie. Als boriumgebrek optreedt (bijvoorbeeld zwarte harten in bieten) is men al te laat. Als één van de gewassen suikerbiet, maïs, luzerne, peulvruchten, koolraap, knolselderij, bloemkool, broccoli of peen wordt geteeld, wordt geadviseerd grondonderzoek te verrichten. Op basis van het B-gehalte in de grond wordt een adviesgift gegeven, waarbij een keuze kan worden gemaakt worden tussen bodem- dan wel bladmeststoffen.
Mangaangebrek komt vooral voor op gronden met een hoge pH en/of een hoog organische-stofgehalte en bij aanhoudend droog weer. Het wordt met name gevonden op kalkrijke zavel- en lichte kleigronden en in graan- en aardappelpercelen op Noordoostelijke zand- en dalgronden met een pH > 5,8, maar het kan ook voorkomen in bieten, bonen en erwten op andere grondsoorten. Voor zand- en dalgrond geldt dat bij pH < 5,5 er geen gevaar bestaat voor mangaangebrek. Bij een pH > 5,5 neemt de kans op mangaangebrek toe en bij een pH > 6,3 treedt vrijwel altijd mangaangebrek op. Indien mangaangebrek optreedt, wordt geadviseerd een mangaanbespuiting uit te voeren.
Kopergebrek komt voor als de kopertoestand lager is dan 3 mg Cu/kg grond. De waardering geldt slechts met enige zekerheid voor haver en tarwe. Andere gewassen, o.a. rogge en gerst, zijn minder gevoelig voor kopergebrek. Bij een normale aanvoer van dierlijke mest is het risico op Cu-gebrek beperkt.
Molybdeengebrek komt vooral voor op ijzerrijke zand- en dalgronden met een lage pH (<5,4). In dat geval wordt geadviseerd te bekalken tot de voor het bouwplan optimale pH. Directe bestrijding is mogelijk door gebruik van vaste en vloeibare molybdeenmeststoffen.
IJzergebrek is in akkerbouwgewassen en vollegrondsgroenten niet van betekenis.
Zinkgebrek kan optreden op gronden met pH ≥7 met een hoog organische-stofgehalte. Een hoge fosfaattoestand en een hoge fosfaatgift bevorderen het optreden van een gebrek. Er is geen officieel, op basis van grondonderzoek, vastgesteld zinkbemestingsadvies beschikbaar. Zinkgebrek kan meestal worden verholpen door te spuiten met zinksulfaat of zinkchelaten.
Bron: Handboek Bodem en Bemesting
Of je nu zelf een bemestingsplan wil maken, samen met een onafhankelijk adviseur of binnen je eigen applicatie? Bij NMI hebben we voor ieder wat wils.
Tools
Meststofkeuzeadvies
Binnenkort© 2024 Nutriënten Management Instituut | Made in Wageningen